Biecht

 

Als je beroemd wilt worden, schijnt een ernstige ziekte daarbij te helpen. Als je beroemd wilt blijven ook. Dat leid ik af uit de weekendmagazines van dagbladen. Dan weer een actrice in de diepste depressie (Volkskrantmagazine), vorige week een tv-presentatrice met borstkanker (Trouw). Je moet er wat voor over hebben om erbij te horen. Ik hoop dat ik gezond blijf en dat wens ik u ook toe.
Toch moet ik iets bekennen. Ik wil er niet beroemd mee worden, begrijpt u mij niet verkeerd. Maar ik heb ook…iets.

Ik ben een stadsmens, opgegroeid op een bovenhuis. Pas op mijn dertigste ‘kreeg’ ik voor het eerst een huis met tuin. In die periode daarna moet het ontstaan zijn. Achter de dijk huurde ik een stukje grond. Goed omspitten werd mij door allerlei deskundigen aangeraden. Het moest beslist twee spaden diep.
Daar ging ik, een licht gevoel van stoerigheid kon ik nauwelijks onderdrukken. Op alle andere landjes was nog niemand te bekennen.
Ik weet niet of u wel eens een klomp rivierklei hebt opgetild, maar al na tien keer ‘twee spaden diep’ verlangde ik naar een bloembak op het balkon van een bovenhuis. Na twintig keer had ik last van mijn rug en toen na drie middagen mijn landje was omgespit, liep ik krom.
Vreemd dat er niemand anders spitte.

Een paar weken later, op een mooie zaterdagochtend, was het heel druk bij de landjes. De palen die als landafscheiding dienden waren weggehaald. Behalve bij mijn landje.
‘Als je die boer een riks betaalt, trekt hij in één keer met zijn trekker door onze landjes en hoef je niet te spitten,’ zei een man op het landje naast het mijne. Hij moet aan mijn gezicht iets afgelezen hebben, of aan mijn lichaamshouding dat kan ook. Ik stond nog steeds krom.
‘O’, zei hij, ‘jij bent de enige die zelf zijn landje…nou ja, volgend jaar weer een kans.’ Hij sloeg me daarbij hard op mijn pijnlijke schouder.
Waarschijnlijk heb ik het daar gekregen. Je loopt zoiets op. Je hebt het al maar je weet nog niet dat je het hebt.
Na drie maanden tuinbonen eten, dat zou zo goed zijn voor de grond, en na een niet meer te verwijderen groene aanslag in mijn auto, liet ik de natuur maar zijn eigen gang gaan. Ik had toch een mooie achtertuin?

Het voelde het aanvankelijk als een degradatie, van een stuk land naar een groenstrook naast mijn tuinschuur. Maar ach, sla en radijs dat leek mij wel wat, dat kon je zo vanuit de eigen tuin opeten.
De slaplantjes werden mooie kroppen en tot mijn verrassing kwam in zo’n krop een bloem omhoog. Nooit geweten dat sla zo mooi kon zijn. Moestuindeskundigen, wat zijn er daar veel van, zeiden het: je hebt de sla verknoeid. Deze fout heeft het aan het licht gebracht. Het incubatietijdperk was ineens voorbij.
Sindsdien heb ik het. Toch deed ik nog een poging. Ik wist dat ik iets mankeerde, maar wilde dat niet accepteren. Ik voelde me strijdbaar en nog sterk genoeg.

Ik kocht vier zakjes met radijszaden en maakte acht kuiltjes in de zanderige grond naast de schuur. Dit zou een succes worden, dat voelde ik. De zon scheen lekker op mijn rug. In elk kuiltje gooide ik de helft van een zakje leeg. Dus over een week of zes had ik acht bosjes radijs.
Ik voelde me gelukkig, het was er toch nog van gekomen.
Mijn buurman observeerde mij vanachter het tuinhek. Ik had niet zoveel met die buurman. Wel met zijn vrouw, dat was een prettig mens.
‘Wat zaai je daar?’, vroeg hij. Ik vond het een domme vraag.
‘Radijs.’
‘Radijs? Maar je gooit al die zaadjes in een kuiltje?!’
Zijn tweede domme vraag.
‘Ja natuurlijk, het groeit toch in bosjes,’ zei ik.
‘Het groeit in bosjes, het groeit in bosjes, ha ha ha,… Janneke’, riep hij in de richting van zijn keukendeur, ‘bij Muiderman groeit de radijs in bosjes!!’
Janneke gierde van het lachen.
Die lach van Janneke…toen wist ik zeker wat ik had.
Moestuinvrees.
Ik denk niet dat ik daar beroemd mee word.