Een stem in Moddergat

 

Ik ben de enige fietser langs de dijk van Lauwersoog naar Moddergat. Een vriend had het mij gezegd: je moet daar gaan kijken bij laag water. In de Bantpolder die ik passeer landen de eerste ganzen. Straks neem ik een lange bocht naar rechts, de Seewei is vermoedelijk de eerste straat achter de dijk. Ik moet op nummer 40 zijn, daar is het stemlokaal. Een uurtje fietsen om mijn stem uit te brengen, dat heeft wel wat.
Als ik de ruimte binnenstap – het ligt achter een kleine kerk, ‘gemeenschapscentrum De Wynroas’ lees ik boven de deur – zie ik drie mannen achter een tafel zitten. Ze zouden broers kunnen zijn. Alle drie brildragend, kortgeknipt grijs haar met een opspringende scheiding en een net overhemd onder een pullover. ‘Zo zo, u heeft een kiezerspas, daar mag u overal mee stemmen,’ zegt de man die links zit terwijl hij mijn pas naar de hoek van de tafel schuift. Ik voel me als een kind dat op visite gaat bij onbekende ooms.

Een paar minuten later sta ik op de dijk.
Links de Waddenzee, rechts wat er droog gevallen is: schuine stroken water en land doorsneden met een lange lijn van palen. Geel slib, groen grasland. In de verte een wadloper met een oranje jack. Mijn geest ordent wat ik zie. Schoonheid. Ik ruik een vleug van vis en wier. Op een smal dijkje dat haaks staat op de plek waar ik nu sta, knettert een brommer richting niemandsland. Een paar minuten later rest alleen een zwarte stip zonder geluid.
Op een bord zie ik een kaart van dit gebied. Richting Ameland is er een lange geul. Danziggat, heet-ie. Ongetwijfeld voeren vanaf hier de schippers richting Polen. Als ik opkijk zie ik dat de wadloper ineens dichtbij is, op deze immense vlakte is het moeilijk afstanden te schatten.
Ik draai me om mijn as en zie nu pas dat ik bij een monument vol namen sta. 1883, lees ik. Drie jaar later werd Willem Drees geboren. Ik zoek de namen van de jongsten. Ze zijn 11 en 12 jaar – ze heetten allebei Hille – en zijn verdronken met hun opa, vader, ooms en broers.

In het museum even verderop lees ik dat het ‘de zwaarste storm sinds mensenheugenis’ was. Er hangen hier veel klassenfoto’s uit de eerste helft van de vorige eeuw. Drees was toen wethouder Sociale Zaken in Den Haag, in 1946 was hij de oprichter van de PvdA. Op de foto’s heeft geen enkel kind een onbezorgde blik, ze zien eruit als volwassenen met strakke strenge monden. De armoede spat van de foto’s af. Ik sta bij een bedstede met boven het voeteneinde een kist waarin de pasgeboren baby lag, in een huis van nog geen tien vierkante meter met een vliering. Een gezin met negen kinderen woonde hier. Ik loop door de vissershuisjes van dit kleine openluchtmuseum en besef dat ik ben opgegroeid in een tijd van enorme vooruitgang.

Wat ik gestemd heb, vraag ik mompelend aan mijzelf als ik mijn fiets weer pak. Ploumen. Ze gaf Trump lik op stuk toen hij per decreet de ontwikkelingshulp aan vrouwen stopzette. Binnen drie weken heeft ze 27 landen bereid gevonden het ontstane financiële gat te dichten.
Ik stap op de fiets, de zon staat laag.
De volgende dag lees ik de uitslagen. De populisten-stemmers zijn opnieuw in aantal gegroeid. Niet omdat ze het slecht hebben, zeker niet. De grijsblonde onheilsprofeet bevestigt slechts in oneliners hun ontevredenheid. Meer doet hij niet. Ploumen werd winnaar tussen de verliezers, Drees is nu echt dood.