Veer

 

Een wielrenner – ik schat hem al een eind in de zeventig – draait zijn rondjes op de keien. Hij wil zijn voeten pas van de pedalen klikken als hij op de veerpont is. Die vertrekt net van de overkant. In de achterzakken van zijn shirt zie ik aluminiumfolie, daarin waarschijnlijk een paar boterhammen. In het zakje daarnaast een transistorradio (bestaan die nog?) of een walkman uit de tijd dat hij nog jong was. Er schalt muziek uit. Ja, ‘schallen’ is op deze stille plek het juiste woord. Bill Haley, ‘rock a round the clock’ en daarna Little Richard. Daar komt de veerpont.
Even later staan we naast elkaar en varen naar de overkant. The Everly Brothers met ‘Lucille.’ Ik neurie mee – ‘Lucille, You don’t do your daddy’s will…’ – en betaal de veerman negentig cent. Een smartphone, met oordopjes en Spotify, lijkt hier op science fiction.
De boswachter uit Afferden had het mij verteld: met de veerpont oversteken en dan gelijk naar links. Dan rij je door het Maasheggen-gebied, een beschermd stuk landschap vol meidoornhagen. ‘De Romeinen liepen hier vast tussen de stekels van de struiken, ’zei hij en trok daarbij een gezicht alsof hij oog in oog stond met een groep Romeinse soldaten. Ik zie zijn fonkelende ogen voor me. Een duidelijke stem, zijn reisadvies klonk als een opdracht. Al in de middeleeuwen was daar een veer, riep hij me na.

De slagboom van de veerpont gaat omhoog, je kan het hier geen kade noemen. De wielrenner fietst rechts de smalle weg op richting Sambeek, ik ga naar links. Een hek in rood en wit en een verbodsbord, hier mag ik niet in. Maar ja , ik heb een opdracht.
Even later rij ik door een wonderschoon gebied, er is hier niemand. Ineens moet ik aan een oversteek bij Arcen denken. Was dat vorig jaar? Een dunne mist over de Maas, ik was de enige passant. In de stuurhut brandde een kaars met daarop een plaatje van Maria. Is dat voor Pasen? vroeg ik. Nee, zei de veerman, mijn zus wordt vandaag geopereerd, een zware operatie.
Met een hoofdbeweging gooit hij zijn zwarte haar naar achteren. Bijzonder dat een herinnering zo precies kan zijn. Hij is niet iemand die je gemakkelijk doorgrondt. Ik stelde een vraag. Hij gaf een antwoord. Je ziet elkaar nooit meer.
Oversteken met een veerpont doet iets met het besef van tijd. Alhoewel het een tochtje van een paar minuten was, stonden we lang en zwijgend naast elkaar. Op weg naar niemandsland, zo voelt zo’n aankomstplek. Sterkte, zei ik. Hij stak zijn had op.

Bij Vierlingsbeek kan ik weer oversteken richting Bergen. Als je daar vertrekt kan je de overkant al zien. Er zitten twee mannen op een bankje, een intieme plek. Een rugzak bij hun voeten. Rechts ligt een nooit opgehaalde fiets.
Ik fiets de weg omhoog, stop en kijk om: het veer vaart weer in de richting van de overkant. Het heeft geen haast, het vaart al eeuwen over de provinciegrens, de rivier als scheidslijn tussen geschiedenissen en gewoonten. Geen bruggen, tunnels, landschapsarchitecten en andere veranderaars. Stel dat het Nederlands landschap hersens heeft en een hoogleraar vertelt studenten over de plaats van alle functies in die hersens. Hij projecteert ze op een grote kaart. ‘Kijk,’ zou hij zeggen, ‘bij die veerpont: daar vind je het geheugen van het landschap.’