Eigen weg

 

Uit het niets scheurt een auto het terrein op. Een vrouw, vurige ogen, roept ‘Installez vous!’ Ze zegt dat het kantoortje vanmiddag van vijf tot zes geopend is. Weg is ze weer. Ik ben net met mijn camper aangekomen op deze prachtig gelegen camping met nauwelijks kampeerders. Het dorp hier heet Concoret, in het midden van Bretagne.
Een uur later sta ik voor een klein bureau, daarachter zit een vrouwelijke ambtenaar die vraagt naar mijn identiteitsbewijs. Ze noteert mijn gegevens in een couponboekje met doordrukformulieren. Naast haar maakt een meisje, ik schat haar een jaar of vier, een tekening. De vrouw mompelt: ‘Taxe de séjour, 20 cents, emplacement, 4 euro, branchements, 2 euro 40.’
Buiten het geluid van een autoportier dat met een klap wordt dicht geslagen. De jonge vrouw van zonet komt aangerend met een jongetje op haar arm. Ik zie de donkere vurige ogen weer, net als die van het meisje dat hier zo rustig tekent. De ambtenaar – het is een Camping Municipal – kijkt even op, zegt iets, de vrouw zet het jongetje op de grond, drukt driftig op het scherm van haar telefoon en loopt weer naar buiten. De ambtenaar haalt een lineaal uit de bureaulade, slaat een breed schrift open en trekt een lijn. Daaronder schrijft ze nogmaals mijn gegevens.

Wellicht is deze ambtenaar ook onderwijzeres en hoofd van een schooltje. Het zou zo maar kunnen, om haar heen hangt de sfeer van ‘Être et Avoir’. En misschien is de druk-heen-en-weer-rennende moeder een stagiaire of een leerling-ambtenaar die het leven even net niet aankan zonder hulp van deze rustige begeleidster.
Of ik op het hek gelezen heb dat de camping alleen het weekend open is, vraagt ze, het seizoen is nog niet begonnen en of ik het niet vervelend dat ik maandagochtend al weer weg moet. Ik knik begrijpend en vraag of er maandag een tijd is dat het hek op slot gaat. Nee hoor, neemt u de tijd, zegt ze. Ze scheurt de langwerpige coupon uit het boekje en geeft die aan mij. Links staat een serienummer en onder ‘Le Regisseur’ haar handtekening. Ik zie de resten van wat ooit een meisjeshandschrift was.

Die avond wandel ik door het verlaten dorp. Bij de school hangt een foto van de leerlingen, ik tel er veertien. Op het mededelingenbord bij de Mairie worden de verkiezingen van 11 juni aangekondigd met de namen van kandidaten en hun vervangers. Aan de voorkant van het stadhuis is een banier losgewaaid, de tekst is niet te lezen. Bij de kerk hangt er eenzelfde: ‘Ici, la fête de Bretagne.’ Ook hier een mededelingenbord. ‘De kerk is op last van de overheid gesloten. Vanwege neervallende ornamenten kan uw veiligheid niet gegarandeerd worden.’
Op maandagochtend rij ik weg. Ik stop bij een zebra, een klas kinderen steekt over. Ineens zie ik het: midden in de groep een vrouw met een regenjas. Ze praat, de kinderen luisteren. Dus toch, zij is het, de onderwijzeres. Op het moment dat ze de stoep opstapt, draait ze zich om. Ze kijkt naar me, alsof ze mij hier had verwacht. De kinderen lopen door en even staat ze daar alleen. Ze bevestigt de herkenning met een glimlach, knikt en kijkt aandachtig. Het klopt, lijkt ze te zeggen, dit is inderdaad mijn leven. U heeft het uwe, zo gaan we onze eigen weg.