Schokland

 

Vlak voor de Roggebotsluis ligt het Ambtenarenhaventje, zo’n zestig jaar geleden aangelegd voor de ambtenaren in de Zuiderzeepolders. In die tijd hadden ze aanzien, bouwden mee aan onze toekomst en organiseerden zich in verenigingen. Als je daarvan lid werd kreeg je een ligplaats hier.
Maar of een haventje voor ambtenaren er anders uitzag dan een gewone recreantenhaven weet ik niet. Misschien stond er in de loods een lange tafel met aan de muur een net zo lange plank waar op je je broodtrommeltje kon neerleggen. En dat je op een Jiskefet-achtige manier benieuwd was naar het beleg waarmee de vrouw des huizes je nu weer had verrast.
Toen ik (weer) in Den Haag kwam wonen gingen mijn zoons voetballen bij RAS, Rijks Ambtenaren Sportclub, maar het is me nooit opgevallen dat de corners daar op een andere manier genomen werden of dat er meer, vanwege handhaving, penalty’s werden uitgedeeld. De plek van de stip zal wel goed uitgemeten zijn, vermoed ik. Nu zijn het niet meer dan herinneringen aan de tijd dat ons land in zuilen was opgedeeld en de verenigingsvorm dé manier was waarop je blijk gaf van je maatschappelijke betrokkenheid.

Ik moet hier rechtsaf, de sluis over, een stukje richting Kampen, en dan weer snel naar links. Ik ga naar Schokland, rij zoveel mogelijk via binnenwegen in een stil leeg landschap, een lage mist en af en toe een tractor voor me. Sinds gisteren zijn alle musea, theaters en cafés gesloten, handen schudden hadden we al eerder afgeschaft.

Aan de Middelbuurt op het zuidelijk gedeelte van Schokland parkeer ik. Hier is niemand, een aangename sfeer zonder toeristen, het museum en de kerk zijn gesloten. Een snijdende wind. Er is weinig fantasie voor nodig om te beseffen dat je op een eiland staat, midden op zee, niet meer dan een strook land, op sommige plekken nog geen tweehonderd meter breed. Aan alle kanten water en geen natuurlijke bescherming van een duin. Wonen en schuilen was hier hetzelfde; ik klim een terp op, daar staat zo’n huisje. Als de wind nu ging liggen en de zon krachtig werd, zou ik zeggen: geschikt als schrijfhut bij voldoende inspiratie en mooi weer. Het was ooit een woning voor zes kinderen en hun ouders.
Ik loop verder naar de Zuidpunt.
Daar stond de Enser kerk, waarvan het patroon nog zichtbaar is in muurtjes van een paar stenen hoog. In het midden op de ‘vloer’ een gepolijste grafsteen op groot formaat in goede staat. Geen data en geen namen. In 1859 vetrokken de laatste eilanders, het was niet meer vol te houden hier op deze geïsoleerde plek die eerst geen eiland was maar een drassig veengebied. Later werd het een schiereiland en daarna, tot de inpoldering, een eiland. Zonder bescherming lag het vol op zee, de naam Duivelseiland kreeg het niet voor niets.

Wilde je hier overleven dan moest je wel van het zuiverste ras zijn, meende hoogleraar Arie de Froe van de Universiteit van Amsterdam in de jaren 30 van de vorige eeuw. De Schoklanders, zo zei hij, waren dé representanten van de Nederlandse bevolking, de top van de Neanderthalers. Het beste, van het beste, het type Neptunus opgestaan uit zee dat gebulderd zou hebben van het lachen als ze mij in zo’n schuilhuisje zagen staan, om over het Ambtenarenhaventje nog maar te zwijgen. Een Schoklander schuilt niet. Zelfs de zee schrikt van zo’n man.
Of De Froe een topwetenschapper was betwijfel ik, maar dat is redeneren achteraf. Een skelet vinden van iemand van het zuiverste ras dat paste in de tijd waar de idee van Nietzsches Übermensch misbruikt werd door de nazi’s. In ieder geval is hij hier gaan graven.
Zeventig jaar later worden in de kelder van het Amsterdams Medisch Centrum dozen met botten gevonden die onder leiding van De Froe waren opgegraven. Geen skeletten, maar wel netjes gesorteerd: schedels bij schedels, dijbenen bij dijbenen en ellepijpen bij ellepijpen. Precies zoals een wetenschapper het niet wil hebben. Onderzoek leerde dat het de botten waren van mensen die hier tussen 1700 en 1850 zijn begraven, ze lijken in niets op die van de Neanderthaler maar vooral op die van gewone mensen, ambtenaren, zeg maar. In 2003 werden ze herbegraven op deze plek.

Een zwarte kat miauwt klaaglijk bij de museumdeur, een jogger loopt in de richting waar ik net vandaan kom. Over isolement gesproken: ik overweeg ook even naar Urk te gaan, dat is maar tien minuten rijden. Maar laat ik op deze eerste quarantaine-dag niet overdrijven. De kerkdienst, lees ik later, is in Urk te belangrijk om te schrappen. Natuurlijk, handen worden er niet geschud en snoep wordt er ook niet doorgegeven. Misschien stiekem een pepermunt, want uw immuniteit wordt vast en zeker door Gods woord gegarandeerd.