Herdenken

 

Als ik in de buurt ben van haar graf, praat ik wel eens met mijn moeder. Dat het tijd wordt om weer langs te komen. Liggen er bladeren op je steen? Je bent er niet meer, toch bereik ik je. Kan dat? Vertel me eens, hoe is de dood?
Met mijn vader deed ik dit aanvankelijk minder vaak. Hij had geen steen, zijn as is uitgestrooid. Ik weet niet waar. Als er geen plek is voor de dood, is de herinnering gehandicapt. Verbeelding helpt je dan een handje: op dezelfde begraafplaats als die van mijn moeder heb ik aan de rand van ‘Strooiveld A’ een boom gekozen. Soms loop ik daar langs en kijk naar de wortels die de grond omhoog duwen. Dag pa. Een begraafplaats is niet de plek om iemand terug te vinden, maar juist zijn afwezigheid te ervaren.

Als kind heb ik de begrafenis van mijn grootvader, de vader van mijn vader, meegemaakt. De sterfdatum van mijn oma heb ik nooit kunnen vinden. Ze was zomaar weg. Van de ouders van mijn moeder zijn er alleen maar foto’s en verhalen, ze waren al gestorven voordat ik geboren was. Haar vader was bakker, haar grootvader letterzetter. Bij de overgrootouders lijkt de herinnering op te houden. Je vindt wel eens een digitale stamboom, maar als de sterfdatum ontbreekt heeft de herinnering geen houvast.
Hoe herdenken we? Met een steen of een familiegraf, dat gaat wat langer mee, een urn in een nis, een monument. Soms neem ik naar het graf van mijn moeder een plantje mee: ik ben je niet vergeten.
Muziek heeft bij uitstek de functie van herdenken. In het moment waarop je luistert is het de bruggenbouwer naar wat ooit verdwenen is. De bijbehorende emotie verrast. Foto’s, schilderijen zijn er. Woorden natuurlijk, geschreven, gedrukt, in steen gebeiteld. Of in mezelf pratend, fluisterend, staand voor een graf. Maar een graf wordt geruimd, de geschiedenis herschreven, een tekst op een monument verwijderd omdat die ons niet meer welgevallig is.

In de Oude Kerk in Amsterdam – tot in de negentiende eeuw een begraafplaats – lagen ooit de overblijfselen van twintigduizend mensen. Toen ik die kerk bezocht hingen daar tientallen jassen in vele tonen zwart. Een installatie van de kunstenaar Christian Boltanski. Jassen liggend op de grond met hun rug naar boven en de mouwen wijd. Als omhulsel van een lichaam. Ook hingen er jassen losjes over stoelleuningen, alsof de ruimte plotseling verlaten was. Je weet dat de lichamen verdwenen zijn maar tegelijkertijd hoop je op hun terugkeer. Afwezigheid en aanwezigheid vallen hier samen. ‘Een jas is als een lichaam,’ zegt Boltanski.
Verspreid over de kerkvloer ‘stonden’ jassen op hoge benen en stelden me vragen (via een onzichtbare speaker) die ik ook aan mijn moeder stel. ‘Zeg eens, voelde je je alleen?’ ‘Had je vertrouwen?’ ‘Zeg eens, hoe is de dood?’
In een van de zwarte tombes die Boltanski in de Oude Kerk had neergezet, lag een namenlijst van de duizenden die hier werden begraven. In een microfoon kan ik een aantal namen fluisteren die later in het koor te horen zijn. Als ik ze fluister, de eerbied komt vanzelf, besef ik dat herdenken ook iets van jezelf achterlaten is.