Breedtegraad 52.11

Het grenskantoor
(fragment)

Bij Helmstedt, na een afslag bij het bord ‘Grenzdenkmal’, raak ik de weg kwijt. Even later sta ik voor een somber gebouw in een dennenbos, rechts de resten van een betonnen muur die lijkt op de Atlantikwal uit mijn jeugd. Op een bord buiten staat ‘Ost-West Service’ – alles in drie talen, Duits, Pools, Russisch – en als ik naar binnen ga met mijn fototoestel in de hand wordt me gesommeerd hier niet te fotograferen. In de gang hangen oude landkaarten. Een sombere, bijna geheimzinnige sfeer, een vrouw achter een balie negeert me, een grote man hangt imponerend over een tafeltje en fluistert dwingend tegen een vrouw op leeftijd.
Er hangt een sfeertje van het corrupte communisme, het lijkt alsof aan deze plek de Wende is voorbij gegaan. Even denk ik dat dit wél het grensmuseum is en dat de mensen binnen acteurs zijn die spelen hoe het was.
Aan de buitenmuur een tekst in drie talen die ik niet direct begrijp maar uit het woord ‘Ordnungswidrigkeit’ concludeer ik dat ik in overtreding ben omdat ik niets aan te geven heb. Kortom: u heeft hier niets te zoeken. Opvallend in die tekst is dat bij het Pools uitroeptekens worden gebruikt aan het einde van de zin, bij het Russisch en Duits ontbreken die. Klaarblijkelijk luisteren de Polen slecht, althans volgens de Duitsers en de Russen.

Hier kunt de 8e aflevering van podcast Breedtegraad 52.11 beluisteren (18 min.). De hier gepubliceerde tekstfragmenten en de inhoud van de podcast verschillen.

Breedtegraad 52.11

De onderhandelaars
(fragment)

In de Friedensaal van het Rathuis, de plek van de Vrede van Münster, hangen de portretten van de onderhandelaars. Het overgrote gedeelte van de gezichten toont hun rechterwang. De etholoog Carel ten Cate beweerde dat met de linker- dan wel rechterwang verschillende emoties worden overgedragen. De rechter zou de koele, meer rationele kant van iemand tonen en de linker de expressieve. Adriaan Pauw toont zijn rechterwang: ik laat me niet in de kaart kijken, lijkt hij te zeggen. Hij is een van de weinigen die glimlacht. Hij heeft er zin in, ik ga dat varkentje eens wassen. Het meest opvallende portret is dat van Philipp IV uit Spanje, een jongetje nog – op zijn 15e was hij al koning – met een waanzinnige kaak, net als zijn voorvaderen. Velàzquez schilderde hem meerdere keren, de inteelt spat van die portretten af.
Als ik weer buiten sta, kijk ik uit op een groep zingende studenten. ‘Klima-Streik, students for future’ staat erop een spandoek. Ik vraag me af waarvoor ik in 1969 demonstreerde. Tegen de oorlog in Vietnam, denk ik. Johnson moordenaar! Een man die naast mij staat vraagt of ik al in de Friedensaal geweest ben. Ik knik. Duitsers gedragen zich graag als gids, op een vriendelijke manier.
‘Zoekt u iets, kan ik u helpen?’ vraagt hij.
Ik vertel hem over mijn reis langs de breedtegraad, dat niet een doel maar de richting bepalend is en dat ik morgen weer verder reis, richting Leipzig.
‘Leipzig?’ zegt hij verbaasd. ‘Ach ja, das sind auch Deutschen,’ mompelt hij en trekt daarbij een vies gezicht.

Hier kunt de 7e aflevering van podcast Breedtegraad 52.11 beluisteren (15 à 20 min.). De hier gepubliceerde tekstfragmenten en de inhoud van de podcast verschillen.

Breedtegraad 52.11

De man bij het stoplicht
(fragment)

Een grijze snor en lichtblauwe ogen achter de brillenglazen. Hij is de tweede Duitser die ik spreek op deze reis, bij een stoplicht in een buitenwijk van Münster. Rood duurt hier lang, zegt hij. Hij vertelt dat hij in Helmstedt-Marienborn woonde op de grens van Oost- en West-Duitsland. Als kind keek hij vanuit zijn kamertje over de muur. Hij corrigeert zichzelf, nee, niet óver de muur maar ik keek uit op het niemandsland tussen grens en muur. Hij herinnert zich ontploffende mijnen, de lichamen van drie doden die naast elkaar gelegd werden alsof die ordening de moordpartij verzachtte. Opgeruimd staat netjes, zoiets mompelt hij, ik had een verrekijker en daardoor het gevoel dat ikzelf op wacht stond.
Het licht voor fietsers springt op groen en hij gebaart me op de stoep te gaan. Vanuit de DDR correspondeerde mijn vrouw en ik met Hollanders, vervolgt hij, waarschijnlijk communisten. En na de Wende gingen we hen bezoeken, spontaan, zomaar naar Nederland met een geleend autootje en wij belden bij hen aan met de vraag om te logeren. Maar na 1989 bleken het ineens geen vrienden meer. Jullie zijn toch niet langer arme sloebers, zeiden ze, je kan vast een hotel betalen. We werden aan de kant gezet, zo voelde dat, later ook door de West-Duitsers.
Hij wrijft met de bovenkant van de hand over zijn snor. Ik wil nooit meer naar zo’n type land als de DDR terug, zegt hij, maar ik mis het wel. Mijn tweede vrouw kwam uit het westen, hier uit Münster, ik wilde niet langer leven in het oosten. En als ik zeg dat ik daar geboren ben, voelt dat als een tekortkoming, alsof ik me moet verantwoorden. Het is gek, maar ik mis iets dat niet meer bestaat. Hij neuriet een liedje, ik kan hem niet verstaan. Van Rolf Biermann, zegt hij, ach ja, das ist Geschichte. Hij kijkt naar mijn fiets en vraagt wat ik hier doe.

Hier kunt de 6e aflevering van podcast Breedtegraad 52.11 beluisteren (15 à 20 min.). De hierboven gepubliceerde tekstfragmenten en de inhoud van de podcast verschillen.

Breedtegraad 52.11

Uitzicht op het veld
(fragment)

In de buurtschap Heure bij Borculo, heeft de buurtvereniging een bankje geschonken aan het gemeentebestuur. Misschien was er iets te vieren. Ik ben hier bij toeval, op zoek naar de Berkel maar ik reed verkeerd, denk ik, en zit nu met uitzicht op een onbestemd stuk land, rechts de Galgenveldsdijk, voor auto’s een doodlopende weg.
Ik ben op 52.11 en voor het eerst – ik weet niet hoe dat komt, misschien vanwege de tekst ‘doodlopende weg’ – besef ik wat die straatnaam betekent: ik kijk uit op het Galgenveld. Nog nooit heb ik namen als Galgenwaard, Galgenberg en Galgensteeg verbonden met de oorspronkelijke betekenis van die plek: hier op het veld voor mij werden mensen opgehangen. Het waren openbare gebeurtenissen om af te schrikken, er was pijn en verdriet maar ook sensatie, het zien van de pijn van anderen heeft een vreemde aantrekkingskracht, je wilt het zien en wegkijken tegelijkertijd. Als we gekeken hebben voelen we ons schuldig. Kijk! lijkt het credo, gelijk gevolgd door Kijk niet!
Nu keert er in de verte een bestelwagen van Ikea. Toen werd er hier gejoeld en geknield, gebeden en gespuugd. Mensen riepen Moordenaar! en staken hun vuist in de lucht, anderen zwegen en liepen voorovergebogen weg. Nu worden we bijna dagelijks met heftige beelden geconfronteerd, soms met een waarschuwing vooraf: de beelden die u te zien krijgt kunnen als schokkend ervaren worden. Susan Sontag schreef hierover in Kijken naar de pijn van anderen waarin ze naar antwoorden zoekt over hoe we door beelden (in de media van nu) beïnvloed en misschien wel opgehitst worden. Maar het Galgenveld is van ver voor de tijd die Sontag als vertrekpunt nam. Het is de tijd van Fransisco Goya (1746-1828), van zijn etsen over de Spaans-Franse oorlog, die ik enige tijd terug in een tentoonstelling De Verschrikkingen in museum Boymans van Beuningen zag. Het is het tegenovergestelde van de pruikentijd-kunst en de bepoederde portretten van de rijken waarmee Goya aanvankelijk begon. Zijn etsen raken je diep en lijken ongelooflijk actueel.
Op de omslag van Kijken naar de pijn van anderen zien we zo’n ets, hij zou op het Galgenveld gemaakt kunnen zijn. Een man hangt opgeknoopt aan een boom, het hoofd geknakt, zijn broek op de enkels, achter hem vaag twee lotgenoten. Rechts vooraan in beeld een man met een dure muts, een hoge militair of machthebber, hij zit lui onderuit en kijkt voldaan. We kijken naar dit beeld en beseffen dat het maar een kleine stap is naar de rennende huilende kinderen in de richting van de fotograaf op een weg in Vietnam, naar het Syrische jongetje dat aangespoeld is op het strand en de beelden uit Oekraïne.We zijn geschokt en schuldig.

Hier kunt de vierde aflevering van podcast Breedtegraad 52.11 beluisteren (15 à 20 min.). De hierboven gepubliceerde tekstfragmenten en de inhoud van de podcast verschillen.

Het hart uit mijn lijf

 

Tallinn – Estland 

Bij de Oude Haven in Tallinn staan acht billboards met informatie over de geschiedenis van zang en dans in Estland. Gisteren bekeek ik daar een foto van een immens zangpodium, een man kwam naast me staan. Hij wees zichzelf aan, tussen de duizenden misschien wel tienduizenden mensen op de foto. ‘Ik was erbij,’ zei hij in gebrekkig Engels. ‘Rij tweeëntwintig, rechts van het midden.’ Hij wees nog een keer. Hij wilde meer vertellen maar vond de juiste woorden niet. (..) Goed onthouden, rij tweeëntwintig, rechts van het midden.
Nu sta ik op de plek die hij mij aanwees: hét zangpodium van Tallinn. Boven mij een immens grote kap en voor mij schuin omhooglopende grasvelden met zij- en middenpaden. Een stadion zou ik het niet noemen. Het heeft wel toegangshekken en loketten, een hoge toren voor tv en radio met daaronder plekken voor verslaggevers. Maar het kent geen tribune. In feite is de hele ruimte een enorm podium. Ik hou van zingen.
Dit was de plek van de Zingende Revolutie. De man die mij zichzelf aanwees op de foto sprak van 300.000 zangers (dat is een kwart van de bevolking). Misschien verzon hij een nulletje erbij. Waar massa’s samenkomen ligt overdrijving op de loer.
Op het moment dat ik heen en weer loop onder de overkapping hoor ik het geluid van een grasmaaier. Als ik beneden op rij één sta hoor ik het gezapige toeketoek van het motortje. Wanneer ik naar boven loop komen er allemaal klanken bij. Naast toeketoek hoor ik een licht ritmisch getik dat daarmee samen zingt en nu ik op de plek sta van de man die meezong, hoor ik ook een boventoon. De grasmaaier is zowel sopraan als bas. Wat een akoestiek, wat zal het heerlijk zijn om hier te zingen.
In 1881 startte hier de eerste zangmanifestatie met zo’n 800 zangers. In 1938 waren dat er 18.000. Vanaf de jaren vijftig neemt de belangstelling sterk af. De zangmanifestatie werd een Stalinverering en veel Estlanders weigerden daaraan mee te doen.
Vanaf 1980 nemen ze zelf het heft in handen, de Zingende Revolutie ontstaat. In dat jaar weigeren de Estlanders te stoppen met zingen, als protest tegen het Sovjetregime. In 1990, een jaar voor de onafhankelijkheid, zingen hier tienduizenden mensen liederen die tot dat moment verboden waren. De politie kon niet ingrijpen. De man op rij 22 was erbij. Ik ben niet zo gek op massamanifestaties, maar ik hou wel van zingen.
Wat zou ík zingen, als ik hier stond? In de Estse taal kan ik enge nationalistische liederen niet onderscheiden van het vrolijke vrijheidsgezang van de patriotten. Maar ik zing wel graag. Zeker, ik zou meegezongen hebben. Maar wát zou ik gezongen hebben? Ook zo’n verkeerd nationalistisch lied? Ik zie de tranen van ontroering voor mij van de man waarmee ik gisteren bij de Oude Haven stond. Zou het iets uitgemaakt hebben wat ik zong als mijn vader naar Siberië verbannen was alleen omdat hij onderwijzer was en kinderen de taal van Estland leerde? Zou het wat uitgemaakt hebben als ik wist dat hij daar vermoord was of gestorven van de kou? Of onderweg door wolven verscheurd. Zou ik dan ook zo’n eng nationalistisch lied meegezongen hebben? Ik denk het wel, ik zou het hart uit mijn lijf zingen. Ik weet het zeker.

Breedtegraad 52.11

 

DE RENBAAN
(fragment)

Ik fiets verder naar het oosten, langs de ingang van Renbaan Duindigt en onverwacht kom ik bij dat vreemde rijtje arbeiderswoningen net buiten de renbaan. Aan de voorkant van de huisjes een lege plek zonder functie, alleen om te keren voor automobilisten die verkeerd gereden zijn.
Hier woonde de kunstenaar Joost Verhagen, een paar maanden voor zijn dood zag ik hem in zijn huisje voor het laatst. Op mijn mobiel open ik het scherm van Google Maps, een blauwe bewegende stip, ik druk erop. De breedtegraad verschijnt bovenaan het scherm: 52.11.
Een van de gesprekken met Joost die ik me goed herinner, het was een jaar voor zijn dood denk ik, was op een terrasje in de Herenstraat in Voorburg. Het was fris, we hielden onze jassen aan. We namen de wereld even door, met name de stand van zaken in de kunst.
‘Hans,’ zei Joost in die bijzondere mengeling van krachtige uitspraken en relativerende ironie, ‘die videokunst dat is toch niks, niet meer dan de nieuwe kleren van de keizer, behalve dan…,’ – en hij zocht naar woorden – ‘behalve dan…, godverdomme zijn naam loopt vast in die zieke kop van me.’
‘Ik weet wie je bedoelt, Joost…eh, maar…ik kan er even niet komen,’ zei ik.
We zwegen. Joost weet de vergeetachtigheid aan de ziekte in zijn hoofd: wat met longkanker begon kwam ook in zijn kop. In die periode veranderde hij eerder gemaakt zelfportretten. Ingrijpend vond ik dat, een teken van durf. Typisch Joost.
‘Bill Viola!!’ riep hij ineens.
Ja natuurlijk, Bill Viola. En ik vroeg Joost of hij die de prachtige hemelvaart van Viola gezien had, in de Nieuwe Kerk in Amsterdam.
‘Ja natuurlijk,’ riep Joost, ‘nu we God hebben afgeschaft is kunst zijn plaatsvervanger…’
(wordt vervolgd)

Hier kunt de derde aflevering van podcast Breedtegraad 52.11 beluisteren (15 à 20 min.). De hierboven gepubliceerde tekstfragmenten en de inhoud van de podcast verschillen.

Breedtegraad 52.11

 

NOG DICHT BIJ HUIS (2)
(fragment)

Aan de zuidzijde van de gevangenis staan de deuren open, dat zie je niet vaak. De laatste keer dat ik het zag was op tv toen Milosevic in een geblindeerde auto naar binnen werd gereden. Nu zie een tractor die een berg zand verplaatst. Hier is een paar jaar geleden het ‘Monument en Herinneringscentrum Oranjehotel’ ingericht. Eindelijk. Nu bijna iedereen die het heeft meegemaakt gestorven is, moet het verhaal van deze plek verteld worden. Of we leren van de geschiedenis betwijfel ik, het kwaad kent vele vermommingen, misschien tuinen we er met open ogen zo weer in.
Deze plek was lange tijd het einde van mijn territorium of nog preciezer: bij het tankstation van Esso lag de grens, als kind mocht ik niet verder. Een jonge vrouw staat naast een Mercedes die wordt volgetankt om straks immer gerade aus naar huis te gaan. Het tankstation ligt op een bijzondere manier vrij in de ruimte, alsof stadsontwerper Dudok op de maquette het station nog een duwtje heeft gegeven – weg van de laatste woonhuizen in de richting van de duinen – en het vervolgens met een spot heeft aangelicht. Op deze plek schijnt altijd de zon, zo herinner ik me dat.
Aan de overkant op het fietspad langs de Waalsdorpervlakte is het druk met vakantiegangers. Ik zoek een bankje in de schaduw, een Duits echtpaar met een zoon van een jaar of veertien schuift een stukje op. Ik vertel dat ik in deze streek geboren ben en merk dat ik me inhoud, oplet wat ik zeg. Dat dit beladen grond is, zeg ik niet. Op een bord even verderop staat ‘JST Waalsdorp-kleiduivenschietvereniging’. Die tekst onteert, zou ik willen zeggen. Er werd hier niet alleen op kleiduiven geschoten. We schuiven met de schaduw mee naar rechts. Wij komen uit Dortmund, zegt de jongen, op zijn bagagedrager ligt een voetbal onder de snelbinders geklemd. Ik vertel dat ik jaren hier in de buurt als rechtsback gevoetbald heb. Hij vertelt dat hij spits is, zijn vader lacht, ja , hij wil alleen maar in de aanval en staat zelden op zijn eigen helft. Hier achter het bankje loopt een muur als een betonnen lint door het landschap, een onderdeel van de Atlantikwal, wil ik zeggen. Maar ik vraag waar ze logeren.
(wordt vervolgd)

Hier kunt de tweede aflevering van Breedtegraad 52.11 als podcast beluisteren (15 à 20 min.). De hierboven gepubliceerde tekstfragmenten en de inhoud van de podcast verschillen.

Breedtegraad 52.11

 

HET BEGIN (1)
(fragment)
De barsten in de portiektreden zijn bedekt met mos. Poolse achternamen naast de bel en een dikke Audi langs de stoeprand. Een kleine man komt naast me staan en vraagt of ik wat zoek. Nee, ik kijk alleen, zeg ik. Hij wijst naar het portiek. Hier aan de kust zijn de huurprijzen krankzinnig, zegt hij, een klotezooi, ‘t is allemaal vérhuur. Alsof hij met die klemtoon zijn oordeel kracht bijzet. Ik heb hier als kind gewoond, zeg ik. Hij kijkt me aan, monstert me. Da’s dan lang geleden, mompelt hij en wandelt verder. Ik zie dat hij op sloffen loopt.
Aan de zuidzijde van de gevangenis staan de deuren open, dat zie je niet vaak. De laatste keer dat ik het zag was op tv toen Milosevic in een geblindeerde auto naar binnen werd gereden. Nu zie ik een tractor die een berg zand verplaatst. Hier is een paar jaar geleden het ‘Monument en Herinneringscentrum Oranjehotel’ gebouwd. Eindelijk. Nu bijna iedereen die het heeft meegemaakt gestorven is, moet het verhaal van deze plek verteld worden. Of we leren van de geschiedenis betwijfel ik, het kwaad kent vele vermommingen, misschien tuinen we er met open ogen zo weer in.
Deze plek was lange tijd het einde van mijn territorium of nog preciezer: bij het tankstation van Esso lag de grens, als kind mocht ik niet verder.
Een jonge vrouw staat naast een Mercedes die wordt volgetankt om straks immer gerade aus naar huis te gaan. Het tankstation, een ontwerp van Dudok, ligt op een bijzondere manier vrij in de ruimte. Alsof de stadsontwerper op een maquette het station nog een duwtje heeft gegeven – weg van de laatste woonhuizen in de richting van de duinen – en het vervolgens met een spot heeft aangelicht. Op deze plek schijnt altijd de zon, zo herinner ik me dat.
(wordt vervolgd)

Hier kunt de eerste aflevering van Breedtegraad 52.11 als podcast beluisteren (15 à 20 min.). De hierboven gepubliceerde tekstfragmenten en de inhoud van de podcast verschillen,

’t Wad

 

Op een fietskaart van Noord Holland had ik ’t Wad gezien. Een grijze punt, een buurtschap boven Schagen. Ik rij er vanaf Wieringen naartoe, passeer de Ewijcksluis, in deze streek kreeg Lou de Palingboer een teken. Lees verder via Literair Nederland.

Een klein dorp

 

Heveskes
Het is even zoeken. Het spoorlijntje voor goederenvervoer is mijn enige houvast, op een foto van het kerkje zag ik een treinrails voor de deur.
De chemische industrie van Delfzijl vormt het decor waarbinnen ik me met fikse tegenwind verplaats. In een verdwaald bushokje lees ik op een affiche: ‘Forum voor Democratie wil meer aardbevingen’. Heeft een reiziger hier wat te zoeken? Ja, de kerk van Heveskes moet hier staan. Helemaal alleen. In contrast met een landschap van glas, staal, beton, rookpluimen en een wirwar van buizen.
Inderdaad, waar de treinrails een bocht maakt sla ik rechtsaf en zie de kerk. Bizar.
Mij krijg je hier niet weg, lijkt de kerk te zeggen. Hoge bakstenen muren met stucresten. Meer niet. Kerkbanken, altaar, preekstoel en orgel zijn verdwenen net als de bewoners van het dorpje Heveskes. Rond 1970 werden hun huizen, een paar straatjes, drie lantarenpalen en het café gesloopt vanwege de vooruitgang. Het verhaal gaat dat mannen in chique maatpakken met aktetassen peinzend rondliepen en samen met de directie van een grote aluminiumsmelterij snel hun conclusies trokken: het kan niet anders, Heveskes moet weg.

‘De bewoners protesteerden,’ zegt een man die bij de kerkdeur staat.
‘Ja, ze wilden echt afscheid nemen, van hun roots, zeg maar. Het dorpje was in 1300 ontstaan. Het ging ze allemaal veel te snel. De kerk was verwaarloosd, hun verleden ontheiligd.’ De man kijkt rond, zoekt naar woorden.
‘Ja, de kerk staat op een plaat keileem, de bewoners wilden hem meenemen als het ware. Theoretisch had dat gekund,’ zegt hij. ‘Even is het een optie geweest om de kerk te verplaatsen.’ Ik zie het voor me als in een film van Buňuel. Tijdens de dienst wordt de enorme kerk op twee vrachtwagens gehesen. Iedereen zit in het complot, alle bewoners, de dominee, de actievoerders van ‘Red Heveskes’. Behalve de burgemeester en de wethouders, de verantwoordelijken voor het verdwijnen van het dorp. Ze zitten onwetend op de voorste bank. Dan begint de kerk te zweven en te trillen. De dominee schreeuwt dat dit de dag van het Laatste Oordeel is, de godvrezende burgemeester doet het in zijn broek. De bewoners genieten. Als Jezus over water lopen kon, kunnen wij een kerk verplaatsen.

In de enorme ruimte zoekt een zwaluw fladderend een uitweg. Een kunstenaar heeft een soundscape gemaakt. Ik luister, zoek houvast in de klanken. Wat een akoestiek. Geluid dat van ver weg lijkt te komen. IJzer slaat op ijzer, dan weer het geluid van licht metaal gevolgd door de donkere klank van brons. Een herinnering aan een scheepswerf, een kerkklok. Of allebei. Ik loop buiten rond de kerk. Het valt me op dat die niet pal naast de fabrieken staat. Er is nog ruimte, hoog gras en riet dat wuift. Ik vraag aan de man hoe dat komt.
‘In de jaren na het slopen van het dorp, kwam de industrialisatie tot stilstand,’ vertelt hij. Aan zijn gezicht is te zien dat hij nu nog woedend is. Nog één keer loop ik om de kerk heen. Ja, inderdaad, plek genoeg voor een klein dorp.