Breedtegraad 52.11
De laatste reis
(fragment)
In het wijkje ten oosten van het station, achter twee verwaarloosde panden langs het spoor werd ooit een Hebreeuwse school gesticht. Op de eerste verdieping van een leegstaand gebouw kregen honderdtachtig kinderen les, joodse kinderen die op de openbare school zaten kregen hier, zo’n tweehonderd meter links van mij, bijles in het Hebreeuws. De leraren die het zich konden permitteren legden hun salaris op de tafel waarachter het schoolbestuur zat. Alsjeblieft, zeiden ze, zo kan je de school levend houden.
Een trein rijdt over een wissel, hoor ik, een bonkig geluid. Levend houden.
Ik passeerde zonet het stadhuis, de plek van ‘de president’, lees ik, de burgemeester, zeg je bij ons. Een hagelwit gebouw met het front van een Griekse tempel, met maar één doel: te imponeren. Schoonheid kan onbeschoft zijn. Tijdens de bouw stond er vast en zeker een bord: Funduscie Europeskie.
Kebab linksaf, kebab de eerste rechts. In de verte rijdt een trein. Ik moet naar het oosten, op 52.11. Als ik naar het noorden zou lopen, kwam ik langs de Joodse begraafplaats, de grafstenen zijn gebroken, het gras is net gemaaid.
Het is vreemd, juist nu het einde nadert, dat je niet weet waar je naartoe gaat, dat je een slechts een richting kent.
Beluister de podcast hier.